Tuesday, January 24, 2006

The Gambler

Radio 1 stond op toen ik vorige week Marijke thuis afzette na een bioscoopbezoekje (The Constant Gardener: een aanrader en mijn favoriet voor de Oscars). Een luisteraar belde, hij wilde per se een verzoeknummer aanvragen. Hij had in California een zekere Kenny Rogers ontmoet, een countryzanger. Die , voor mij onbekende, countryzanger was een ontzettend aimabel man gebleken. De luisteraar en de zanger hadden wat pintjes gedronken en Belgische chocola gegeten.
Het was ongeveer één uur 's nachts, geen kat op de Aarschotsesteenweg, toen ik voor het eerst kennis maakte met Kenny Rogers en The Gambler. Sindsdien blijft het ronddwalen in mijn brein. Ik betrapte me er daarstraks op - tijdens het examen American History nota bene - dat ik het melodietje aan het neurieën/fluiten was.
On a warm summer's evenin' on a train bound for nowhere,
I met up with the gambler; we were both too tired to sleep.
So we took turns a starin' out the window at the darkness
'Til boredom overtook us, and he began to speak.
He said, "Son, I've made my life out of readin' people's faces,
And knowin' what their cards were by the way they held their eyes.
so if you don't mind my sayin', I can see you're out of aces.
For a taste of your whiskey I'll give you some advice.
"So I handed him my bottle and he drank down my last swallow.
Then he bummed a cigarette and asked me for a light.
And the night got deathly quiet, and his face lost all expression.
Said, "If you're gonna play the game, boy, ya gotta learn to play it right.
You got to know when to hold 'em, know when to fold 'em,
Know when to walk away and know when to run.
You never count your money when you're sittin' at the table.
There'll be time enough for countin' when the dealin's done.
now Ev'ry gambler knows that the secret to survivin'
Is knowin' what to throw away and knowing what to keep.
'Cause ev'ry hand's a winner and ev'ry hand's a loser,
And the best that you can hope for is to die in your sleep."
so when he'd finished speakin', he turned back towards the window,
Crushed out his cigarette and faded off to sleep.
And somewhere in the darkness the gambler, he broke even.
But in his final words I found an ace that I could keep.
You got to know when to hold 'em, know when to fold 'em,
Know when to walk away and know when to run.
You never count your money when you're sittin' at the table.
There'll be time enough for countin' when the dealin's done.
De reden dat ik het zo'n fantastisch nummer vind, moet ik niet ver zoeken. Dimi, Koen (twee vrienden) en ik waren aan de Amerikaanse West Coast twee zomers terug, en daar hebben we een typisch Route 66-dorpje aangedaan; cowboyhoeden, saloons met klapdeuren, squaredancing, pick-uptrucks,... In een Mexicaanse bar/restaurant trad een oudere, grijze zanger op. Hij bracht covers van legendes als Bob Dylan, Johnny Cash, The Beatles, Bruce Springsteen, Don McClean,... Van het ene fantastische lied kwam het andere, van het ene Corona-biertje het andere. Uiteindelijk zaten we - om 2 uur 's nachts - behoorlijk beschonken aan een tafeltje met zijn vijven: Dimi, ik, de zanger, een Mexicaan en een Noor. Een van de gezelligste avonden uit mijn leven. Ik was dit dorpje bijna vergeten, tot ik The Gambler hoorde.
Daarnaast koester ik een diepgewortelde en onverklaarbare obsessie voor Las Vegas. Tegelijk stad van dromen en van de stukgeslagen toekomst (Leaving Las Vegas staat ongetwijfeld in mijn top 5 van beste films ooit), van kitsch en criminaliteit, van rijkdom en armoede, van massa en individu. Aangezien het lied over een gokker gaat, lijkt het me een geweldig gevoel om in een cabrio over The Strip te rijden met het nummer op de achtergrond: ik zal het zeker nog proberen en er verslag over uitbrengen.
Hieronder een foto van The Stratosphere, het hoogste hotel/casino ter wereld, op The Strip. Een foto door mezelf getrokken toen we om een uur of half zes 's ochtends doortrokken naar het prachtige Yosemite National Park. Ik vind het zelf een fantastisch mooie foto en ligt klaar om opgehangen te worden in mijn kamer.

Saturday, January 21, 2006

9/11 memorial?

Na twee luchtigere stukjes, is het nu tijd voor mijn eerste ietwat zwaarder tekstje. Het is ook wat langer, maar gaat over iets waar ik een (vaak onbewuste) fascinatie voor voel; rouw en het omgaan met het verlies van een geliefde.
Eergisteren gaf een Nederlands kunsthistoricus een lezing in onze aula (een opgewaardeerde leeszaal). Die man, wiens naam me nu even niet te binnen schiet, heeft een paar feiten, meningen aangehaald die een aantal dingen in mijn brein hebben getriggerd. Hij had het over de vraag hoe mensen omgaan met het verlies van een dierbare, iets wat me (zij het vooral onbewust) ontzettend intrigeert. Hij bracht dit thema in verband met de gebeurtenissen van de 11de september 2001, toen twee vliegtuigen door Arabische highjackers in de WTC-torens geboord werden. Een aanslag die ongeveer 3000 mensen het leven kostte. Het is best indrukwekkend om te zien hoe de nabestaanden van de slachtoffers, en de hele stad New York het plotse verlies, de shock en het daaruitvolgende immense leed hebben trachten te verwerken; van straat altaren tot spandoeken, van gedichtenpanelen tot spontane manifestaties,.... Het leed heeft zich ook snel verspreid over de wereld. Als je de woorden Memorial en de datum 9/11 intikt in Google krijg je maar liefst 5 miljoen (!!!) hits. Iedereen lijkt iets te willen doen, maar weet niet wat. Geen wonder dat de hele wereld nieuwsgierig toekijkt op de stad New York, en meer specifiek Ground Zero. De vraag waar het allemaal om draait is: wat moet er met de site gebeuren waar vroeger de Twin Towers stonden? Er zijn - grofweg - twee strekkingen: zij die willen vergeten, en zij die willen herinneren.
Voorlopig is er de "tribute in Light" ; twee gigantische neonlichtstralen die tegelijkertijd de aandacht moeten vestigen op de eeuwige en onuitwisbare aanwezigheid van de torens én op de afwezigheid van diezelfde skyscrapers. Een catchy en mooi idee, maar over het definitieve ontwerp bestaan nog vragen. Om de evolutie van het ontwerpn (origineel van de architect Liebeskind, maar nu al vele malen herwerkt) te volgen, klik.
Wat mij in deze interesseert is de gelijkaardige reflex van mensen en gemeenschappen na een collectief, of wat zij percipiëren als een collectief, verlies. Hoewel de guestspeaker er niet op inging (hij raakte het wel indirect aan: uiteraard) zijn er immers veel links met de Tweede Wereldoorlog, en meer specifiek de Holocaust. Ik heb het "geluk" gehad om afgelopen zomer samen met een goede vriend Berlijn en Auschwitz (in Oswiecim, Polen) te bezoeken. Ook daar worstelde men met dezelfde problematiek: willen we vergeten of willen we herinneren? In Berlijn heeft men duidelijk gekozen voor de herinnering. Op een paar honderd meter van de Brandenburger Tor staat het Holocaust Memorial ; een gigantisch plein met daarop honderden, duizenden blokken beton, die symbool staan voor de ontelbare en vaak anonieme doden die de exterminatiepolitiek van de Nazi's heeft "opgeleverd" (ook verwijzend naar het Joods Kerkhof in Praag, een absolute aanrader. Ik heb een zelfgenomen foto ge-upload).
Vlak naast het plein kan men een kelder bezoeken waar elke minuut een andere naam van een slachtoffer wordt geprojecteerd op een witte muur; om nooit meer te vergeten. Dit Duitse monument is erg aanwezig in het straatbeeld van Berlijn, en vele inwoners van de stad zijn er niet gelukkig mee. Het lijkt wel een materialisering van de Duitse indentiteisschaamte die vele Duitsers nog steeds met zich meezeulen. Naar mijn aanvoelen is dit fel overdone. Het monument lijkt een schuldgevoel op de Stad - en zijn bezoekers - te leggen en betonneert (letterlijk!) het verleden in de Duitse Hoofdstad. Volgens onze gastpreker, di ehet voorbeeld van een Nijmegens ontwerp aanhaalde, is dat het ideale monument; een pain in the ass. Ik ben het hiermee niet eens. Mijns inziens is rouw an sich iets individueel. Van tijd tot tijd zullen rouwenden toevlucht zoeken tot mensen met hetzelfde verdriet, maar uiteindelijk enkel en alleen om de eigen pijn te verlichten. Daarom kan de gemeenschap nooit goed doen voor de meerderheid van de bevolking (die zich in het geval van een internationaal catastrofe trouwens uitbreidt tot ver buiten de stadsgrenzen.) Een opzichtig en afzichtig monument als het Holocaust Memorial dient tot niets. Het is een doorn in het oog. Al blijft het een logische valkuil: men wil tonen dat men geeft om zijn burgers. Trouwens, de stad Berlijn heeft er ook haar problemen mee: junks en andere onfrisse figuren voelen zich aangetrokken tot dit doolhof, een duidelijke indicatie dat dit monument "vervaagt". De betekenis verdwijnt met de tijd. Over enkele jaren zal het niet langer "Het Holocaust memorial" zijn, maar een veld vol blokken. Zo'n afschuwelijk ding in het midden van een bruisende stad is "Urbacide". Hetzelfde lot wens ik New York niet toe!
Veel beter heeft men het in Auschwitz aangepakt (waar men ook niet worstelt met een identiteitsschaamte van hetzelfde kaliber als de Duitsers, en een - met alle respect - profileringsdrang van hetzelfde kaliber als de Amerikanen). Het concentratiekamp ligt in een vergeten uithoek van Polen, is amper bewegwijzerd en - hoewel daar de mogelijkheid toe is - niet gebruikt om winst te maken. Men zou zelfs kunnen stellen dat de Poolse gemeenschap haar handen heeft weggetrokken van deze Duivelsplaats en ze aan de mensen laat. Nergens staat er een herdenkingsmonument of plaat, nergens wordt verwezen naar de namen van mensen die er verbleven hebben, vaak zijn het plaatselijke mensen die de rondleidingen verzorgen. Het verleden wordt er met fluwelen handschoenen aangepakt. De gigantische gaskamers- waar vele honderdduizenden mensen de dood vonden - de plaats waar Hess ter dood werd veroordeeld, ... Alles werd intact gelaten, zoals men het teruggevonden heeft. Gidsen vertellen verhalen en laten alles over aan de verbeelding. Het individu heeft er dan ook alle ruimte om met zijn verdriet om te gaan. Het individu kiest ZELF of hij het verleden wil laten rusten, of de herinnering wil levend
houden. Die keuze wordt niet voor hem/haar zelf gemaakt.
Dit brengt me bij één van de meest indrukwekkende scènes die ik ooit heb aanschouwd. Ik bezocht een van de folterkamers van Auschwitz I (waar opstandelingen, politiek gevangenen, oproerkraaiers,... werden binnengebracht om nooit meer buiten te komen). Een vrouw kwam uit een van de erg enge, kleine ruimtes met een bloemenbos in haar handen, die ze eigenlijk had moeten neerleggen. Ze huilde, wist niet wat te doen en strompelde via de overbevolkte trappenhal naar buiten. Een twintigtal mensen stonden te kijken naar de oudere dame. Iedereen voelde met haar mee, maar niemand wist wat zeggen. En maar best ook dat niemand iets gezegd heeft. Immers, met rouwgevoelens zit je altijd alleen.
Voor ik die avond in mijn (dat van een weghotelletje richting Wenen om correct te zijn) bed kroop schreef ik stukje gedicht dat de hele dag in mijn hoofd had rondgespookt, op een velletje papier. Ik heb het nadien nooit afgemaakt. Misschien is het wel volledig zo.
Ze huilt en
de bloemenkransen in haar handen
hangen ...
zoals de telefoon die slecht nieuws bracht
nooit werd opgehangen.
Hier nog een foto die ik getrokken heb in een van de folterkamers: een kamertje van anderhalf bij anderhalf waar 4 (vier!) mensen rechtstaand de nacht moesten doorbrengen. In de ochtend moesten zij weer enkele kilometers verderop aan de slag in een fabriekje. De meesten die hierin terecht kwam stierven weken later van de uitputting, verschrikkellijk. Een jong meisje legde er een roos neer.

Thursday, January 19, 2006

Kristof Stadsdichter


Als Romanticus (neo-realisme had mijn School geheten was ik een aantal decennia vroeger geboren) pur sang en ex-Germanist heb ik nog een gigantische digitale schuif vol vroeger dichtwerk. Ik heb net het achtste stadsgedicht van Ramsey Nasr gelezen, vind het niet slecht maar bied mezelf aan als opvolger van Bart Moeyaert. Hier volgt een gedichtje van onder mijn kathedraal. (voor alle duidelijkheid een noot van de auteur: Marijke en ik zijn een gelukkig koppel, ZONDER overspel (dat mag ik althans hopen))

overspel

Je laffe ogen wachten
- vol hoop -
Op mijn vergeven
Maar ik voel niets dan leegte,
geen drang tot overleven.

Ik ben geen kathedraal die je bezichtigt
vanuit een onbekende achterstraat
Geen minnares die je vergiftigt
en dan gevoelloos achterlaat

Ik ben het,
Maar je kent me niet
In deze oorlog
Ben ik het bloedvergiet

Kortverhaal: Communicatie in de dokterspraktijk

Ik heb eergisterennacht uit de losse pols een kortverhaaltje (eigenlijk een superkortverhaaltje) geschreven. Er is nog werk aan, maar als een unfinished draft smijt ik het op deze blog ter be(ver?)oordeling. Enjoy

Communicatie in de dokterspraktijk
Dokter Ernest Velekens wreef met de rug van linkerhand in zijn rechteroog: hij had moeite om bij de les te blijven. Het was negen uur in de ochtend, de zesde patiënt van de dag was net zijn praktijk binnengekomen en er zouden er - na deze slungel - nog minsten twintig volgen. Voor hem zat Hannes, negentien jaar én puistenkop. Ernest probeerde een gesprek aan te knopen zoals hij dat onlangs op de verplichte bijscholing had geleerd. Vroeger zou hij het onderhoud gestart hebben met een voor de hand liggende “En vertel het ‘ns” of “Hoe zit het?”. Nu moest hij - naar de letter van de cursus communicatietechnieken in je praktijk - eerst een obligatoir gesprekje voeren, alvorens tot de kern van de zaak te komen. Een saaie hoogleraar (bestaat er een andere soort?) had hem meegedeeld dat die manier van werken het makkelijker zou moeten maken om slecht nieuws over te brengen. Hannes werd zijn proefkonijn. Bij deze.
-‘Zo jongen, doe je nog aan sport?’
-‘Jaja, meneer dokter, ik voetbal bij SK Weelde.’
-‘Zo zeg, kijk eens aan.’ Hij wreef alweer in zijn ogen en voegde er dit keer een geeuw aan toe. ‘Is dat niet te zwaar jongen?’
-‘Elke week twee maal trainen, dokter, en in het weekend een wedstrijdje spelen. Ik ben ook niet slecht in het spelletje volgens de coach van het eerste. Misschien mag ik volgend jaar zelfs meedoen met het A-elftal.”
-‘Mooi mooi. Voetballen zit je duidelijk in het bloed, net als het HIV-virus trouwens waardoor je nog maar even te leven hebt, maar dat is een ander verhaal. Tegen wie moet je van ’t weekend?’
Hannes werd lijkbleek, begon te hyperventileren en dreigde flauw te vallen. Ernest kon hem nog net opvangen voor de blonde jongen met zijn achterhoofd tegen de -dure! - glazen kast viel. Ernest zuchtte, nam de hoorn van de haak om de 100 te bellen en zuchtte: ‘Nou, die cursus was ook weggegooid geld.’

Wednesday, January 18, 2006

Curtain opens

Het openen/beginnen van een blog blijkt een nieuwe trend te zijn in het e-landschap, één waar zelfs ik als getraind chaoot niet aan kan ontsnappen. Als Romantiek-adept (qua literaire stroming that is, niet de kleffe Valentijn-betekenis van het woord, helaas voor Marijke) word ik zelf niet erg graag in medias res gegooid, een kleine voorstelling is dan ook op zijn plaats. Volgende zinnen kunnen dan ook gecatalogeerd worden onder "My name is and I....".
Mijn naam is (ik heb u gewaarschuwd) Kristof, ben afgestudeerd als Germanist, momenteel bezig met een ManaMa (zoals dat zo mooi heet tegenwoordig; ik was voorheen nog een "liccer") American Studies. Bezigheden, interesses en andere passies zullen wel naar voren komen in deze blog. Ter kleine inleiding zal ik even met u een kinderspelletje spelen "Ik-ga-op-reis-en-neem-mee". Hier volgen - niet noodzakelijk in volgorde van belang: Marijke, mijn fantastische vrienden, pen en papier, voetbal, familie, film, literatuur, The Simpsons, Bob Dylan (en een hele trits andere singer/songwriters), Stef Bos (en een hele trits andere Nederlandstalige kleinkunstenaars), rapmusic, reisfoto's, ...
In de hoop dat andere mensen ook wat aan mijn schrijfsels hebben, kraak ik nu een imaginair flesje champagne (ik ben student en heb het niet te breed) bij de officiële opening van MIJN BLOG.