Sunday, February 05, 2006

Voor Anneleen

Dit is een post die ik heel graag nooit had hoeven te schrijven. Iedereen (al heeft deze blog nog maar een lezer of 10, schat ik) heeft waarschijnlijk opgemerkt dat ik al meer dan een week niets heb gepost. Dat had alles te maken met het slechte nieuws dat Anneleen, één van mijn beste vriendinnen, is overvallen. Haar vader is eind vorig jaar aan de gevolgen van een hartaanval overleden, en nu - op dit moment - zit ze aan het sterfbed van haar broer, bij wie een hersentumor ontdekt is, in een ziekenhuis van Parijs (edit zondag 5 februari: hij is gisteren overleden. Innige deelneming!). Ik leef met haar mee. Dit is tegelijk een soort brief aan haar én een vorm van self-healing (ik trek me dan ook niets aan van stijl of vorm, 't is een stream of consciousness).

Voor Anneleen,

Ik kreeg graag mails van je, uit het hoge Noorden, uit het mooie Zweden. Over je werk, over je vriend/bijna man, over je geluk. Over eender wat. Zomaar, weten dat alles goed met je gaat, is leuk om lezen. Maar de verheuging is niet meer. Elke keer ik je naam in mijn inbox zie verschijnen: angst. Altijd slecht nieuws, altijd het slechtst denkbare nieuws. Eerst je vader, die ik kende als een lieve man (altijd blij dat ik er was, dat hij nog eens over voetbal kon praten), nu je broer, die ik nooit gekend heb. Of zoals mijn moeder daarstraks aan de ontbijttafel zei: 'Om gek van te worden'.Wat moet je doen als jaren verdagen tot dagen, tot uren? Als het zand door je vingers glijdt, zonder dat jehet kan verhelpen? Als er van buitenaf een aanslag gepleegd wordt op je geluk en dat van je naasten? Ik weet het niet, en niemand schijnt het te weten.

Tumor. Tu mors. Frans is een akelige taal. Als ik Frankrijk al niet haatte, dan doe ik het nu vast en zeker. Mijn examens van de voorbije weken hebben fiks aan belang ingeboet. Elke vrije moment moest ik aan je denken. Hoe het met je zou gaan, en je moeder.Ik heb een week niets kunnen schrijven. Verstomd. Uitgedroogde inspiratiebron. Uitgeblust vuur van woorden. Niets meer. Zo gaat dat dan. Over onbenullige zaken schrijf je ellendig veel vellen vol, maar dán... niets meer. Wanneer woorden er eindelijk toe kunnen doen, troost kunnen brengen, tranen kunnen doen opdrogen... niets meer. Alsof stilte de macht grijpt, wanneer het minder gaat. Wat ik het ergste vind, is dat mijn reply's op jouw mails zo kort waren, alsof het mij niet schelen kon, alsof ik pro forma terugstuurde, omdat dat volgens de elementaire beleefdheid zo hoort. Meer dan "ik weet niet wat ik hierop moet zeggen" kreeg ik meestal niet uit mijn klavier geperst, hoe hard ik ook probeerde. En ik héb geprobeerd, meermaals. En nog steeds lukt het me niet om woorden in juitse zinnen te gieten. Om iets over te brengen dat je duidelijk maakt hoe verschrikkellijk erg ik alles voor je vind. Aangezien proza vaak erg hol begint te klinken in periodes zoals deze, heb ik een eigen gedicht voor je aangepast. Niet om je hoop te geven, want wie ben ik om dat te doen? Niet om te doen alsof ik weet hoe je je voelt, want dat kán ik uiteraard niet weten. Gewoon, om uiting te geven wat ik voel, nu, op dit moment.

Het wintert buiten
Het wit houdt ons
Al weken in een wurggreep.
De metamorfose rondom ons
Reikt ver.
de metafoor
TE ver.
Ook gevoelens bevriezen
Ook dromen bevriezen
Je hebt het koud,
Ik sla mijn hart om je heen.
Dat is mooi,
Maar niet voldoende
De vrieskou zit vanbinnen
En zal
- Als het lente wordt -
Niet ontdooien.

Op momenten als deze staat ook altijd weer de plaats van God - de klootzak! - ter discussie. Voor de hand liggende vragen, waarop geen antwoord mogelijk is, braken zich vanuit de machteloosheid naar het oppervlak. Meestal beginnende met 'Waarom'. Waarom zou Iemand jou, één van de mooiste mensen die ik ken, zoveel leed berokkenen? Waarom? Waarom? Ik wou dat ik het wist. Ik wou dat ik voor één keer iets zinnigs zou kunnen zeggen/schrijven, dat je zware hart zou kunnen verlichten.Enkele weken geleden, na de dood van je vader, heb ik zelf een stukje geschreven over de dood van mijn grootvader. Waarom ik het graag wil laten lezen, weet ik niet. Of je er iets aan hebt, weet ik ook niet. Ik hoop het in ieder geval. En ook al ben ik niet gelovig: ik bid voor je en voor je familie!

Liefs,

Kristof
Donderdag 2 februari



De dood van mijn grootvader
Mijn grootvader is een jaar of zesenzeventig geworden, en was - al bij al - een goed man. Helaas liet hij dat maar zelden blijken. Ik hield van hem als klein kind, en dat doe ik nu - op mijn 22 - eigenlijk nog steeds. Helaas laat ik dat maar zelden blijken.Mijn vava dronk veel, veel te veel, en dat deed hij tientallen jaren aan één stuk. Soms zei moeder dat hij er op zijn eentje voor zorgde dat de brouwer een nieuwe auto kon kopen, waarna ze één van haar donkergroene lachjes produceerde. Pas nu weet ik dat grootvader dronk om te vergeten.Het is moeilijk te begrijpen hoe het leven er aan toe ging voor mijn grootouders. Grootvader was een oorlogsinvalide, in het been geschoten tijdens de eerste weken van de Tweede Wereldoorlog. Grootvader was een getraumatiseerd man, gekrenkt in zijn eer en verbitterd. Grootvader was bang.Grootmoeder - moemoe - trouwde met vava, ondanks zijn handicap. Zij is het beste, liefste en braafste mens dat rondloopt op deze aarde (ik denk hetzelfde over mijn moeder, maar dat is normaal: zij heeft hetzelfde bloed). Vava rookte zo veel dat zijn longen rot waren op zijn zeventigste, en hij dronk zoveel dat zijn lichaam afgeleefd was voor zijn vijfenzeventig. Zijn nieren waren kapot en zijn lever was drie keer zo groot als die van een normaal mens. Ik heb mijn vava nooit anders gekend dan zittend op zijn vaste stoel aan de livingtafel, groene Michel of sigaren rokend en duvel drinkend. Je kon zien hoeveel duvels hij die dag al gedronken had, door de dopjes te tellen die in de antieken asbak lagen. Van op zijn vaste plek keek hij naar elke film op het nu, net als hij, ter ziele gegane “FilmNet”. Ik heb nooit geweten of hij echt keek, of alleen maar staarde.Het is snel gegaan, gelukkig. De laatste weken en dagen van zijn leven heb ik, samen met mijn moeder, aan zijn zijde doorgebracht. Ik heb zijn aftakelingsproces van erg nabij meegemaakt. Ik was twaalf toen hij stierf en heb moeten toekijken hoe één van de belangrijkste mensen in mijn jonge leven langzaam aan de eetlust verloor, hoe hij plotseling stopte met roken en drinken, hoe hij zijn stem verloor, zijn kaken invielen en hij kilo na kilo lichter werd, om uiteindelijk volledig te verdwijnen. De laatste dagen kéék hij enkel nog, meestal naar mij, hoe ik patience (in de Emblemse volksmond: mochelen) speelde. Ik was speciaal, ik was belangrijk. Ook al kon hij het zelf niet meer zeggen, ik las het in zijn gelaatsuitdrukking. In een paar dagen ging zijn blik van pure paniek naar berusting, tot zijn ogen leken te zeggen: ‘Het is niet erg, ik sterf, dat gebeurt met iedereen.’ Ik was zijn petekind, zijn oogappel. De dagen die ik naast zijn geïmproviseerde sterfbed (een ziekenhuisbed in de woonkamer) heb gespendeerd, hebben een ongelooflijk zware impact gehad op mij.Ik heb hem zwijgend om hulp zien schreeuwen, heb de ambulance horen toekomen en ben dan weggekropen. Ik was twaalf en kon het niet meer aanzien. Hij werd op de brancard gelegd en door twee onbekende mensen mijn leven uitgereden. Voor altijd. Ik heb de handen van mijn grootmoeder door mijn haren voelen woelen, en haar - met jaren geleden opgedroogde tranen in haar ogen - horen zeggen; “ik denk niet dat hij nog terugkomt, jongen”, waarna ze de televisie opzette en naar Mooi en Meedogenloos keek. Mijn moeder en ik keken mee, zonder verder nog iets te zeggen.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home