Sunday, February 26, 2006

Machismo

Hij zat aan een rond, rood tafeltje aan de rechterzijmuur van zijn stamcafé “Fallstaf” meer appeljenever te drinken dan goed voor hem was. De bartender overwoog al een tijdje hem aan de deur te zetten, maar aangezien de man niet echt voor overlast zorgde en heel wat consumeerde, besloot hij nog even af te wachten.
De klant, die zichzelf H. noemde, keek toe hoe de glazen voor hem veranderden in holle dansers. Een schouwspel van grand écarts en pliérs speelde zich af op een paar tientallen vierkanten decimeters, met hemzelf als enige toeschouwer. Af en toe applaudisseerde hij en bracht opzwepende kreten voort, wat hem bevreemdende blikken van de vaste tooghangers opleverde. Die eikels hielden hem al de hele tijd in de gaten, alsof zij wisten waar ze mee bezig waren. H. gaf de dansers namen zodat hij hen kon aanspreken, zoals je met je kinderen doet. En dit wáren zijn kinderen, ze waren ontstaan uit dezelfde bron die zijn contouren had geschapen. Elke keer hij de verstikkende inhoud uit de doorzichtige klankkasten had weggezogen, had hij er eentje tot leven gebracht. Het aantal was al aangezwollen tot dertien. Een dozijn plus één. Zes plus zeven. Een ongeluksgetal of net niet. Het rekensommetje klopte. Alex was de routinier, nummer één, de ouderdomsdeken, de onbetwiste leider van de groep. Alex had H.’s mood swings van in het begin van de avond meegemaakt. H. had zelfs gesproken met hem en verteld hoe hij zichzelf haatte. Hoe hij niet meer wist wie hij was, door een te veel aan alter ego’s. H. droeg altijd maskers om te verbergen wie hij was en welke geheimen hij met zich meedroeg. De mensen, de massa, de onbekenden in de straat, wisten niets; een eerste indruk is immers een machtig wapen, dodelijk voor de ziel. Soms, als eens hij zeker was van zichzelf, toonde hij zijn ware gelaat - zijn ziel - ter inzage, ter vorming van een mening. Het resultaat was altijd het zelfde. Zij Die Hij Niet Kende gingen er dan met hun messen in tekeer, met een chirurgische precisie, tot hij iemand werd die ze met een gerust gemoed konden haten. Die ontleding boezemde hem telkens weer angst in en verplichtte hem ertoe weer wekenlang als Machismo door het leven te gaan, zijn neven-ik. Zijn zelfzekere medestander, de doorn in het oog van Zij Die Hij Niet Kende.
Dit is een deel van my gang (ontbreken: Koen, Bert, Mieke). Op verscheidene ogenblikken kan u ons vinden in Café Falstaff, Zimmerplein, Lier.

Thursday, February 23, 2006

Reismicrobe

Ik heb het er nog maar vaagjes over gehad, in mijn post over het sublieme nummer The Gambler van Kenny Rogers: mijn passie voor reizen. Nu ongeveer drie jaar geleden heb ik - tijdens een filosofisch avondje op café - besloten om veel te gaan reizen, en daar gaat nu zo ongeveer al mijn geld naartoe. Het is een beetje zoals in het lied "tussen de liefde en de leegte" van stef bos (ik negeer opzettelijk het metaforische gehalte van de tekst)

Ik blijf mijn hele leven reizen
Ik volg de wegen van de twijfel
Ik zoek naar wat ik nooit zal vinden
Want ik wil dwars door de dood heen zingen

Voorlopig heb ik er een tweetal grote reizen opzitten (kleine trips naar Italië, Engeland, ... tel ik niet mee).

Twee zomers geleden ben ik met Koen naar de West Coast van Amerika getrokken: LA - San Diego - Tijjuana - Grand Canyon - Las Vegas - Yosemite National Park - San Francisco. Een rondreis van 25 dagen met een gehuurde auto. A good old road trip. Een aanrader voor iedereen (hoogstwaarschijnlijk zal ik nog wel wat verhalen oprakelen in komende posts).

Vorige zomer ben ik met Koen naar Oost-Europa getrokken. Op 25 dagen Berlijn - Praag - Krakau (en Auschwitz) - Wenen - Budapest - (Bratislava door) - Kroatische kust - Ljubljana - Venetië.

Deze zomer zal ik met Marijke twee maanden naar midden en Oost Amerika trekken. Op het programma staan: Boston, Niagara Falls, Chicago, Madison, Memphis, Nashville, Miami, The Keys, (Cuba?), Georgia (Savannah?), South-Carolina, North Carolina, Washingon DC, Philadelphia, New York. Op twee maanden zou dat moeten lukken. Aangezien we budgettair zwaar beperkt zijn, zal het al hitchhikend moeten gebeuren. We proberen ook zoveel mogelijk gratis overnachtingen te versieren. Zij die dit lezen en iemand in Amerika kennen in de steden waar wij naartoe gaan: het zou geapprecieerd worden ons een overnachting (al is het in den hof) te regelen. Zo; tot zover het stukje sluikreclame.


Tijdens die verre reizen wordt natuurlijk heel wat afgekribbeld door ondergetekende. Zo heb ik volgende stukje neergepend aan de oevers van de Donau in Budapest, met aan de overkant het gigantische Hongaarse parlement.


Ik neem je bij de hand
en toon je de stad
die de mijne is geworden.
Pest draagt het Parlement voor,
op de handpalm,
als een kind dat iets aan moeder
wil tonen.
“Oh wat mooi”
zegt de toerist naast me,
niet omdat hij het meent
maar omdat hij verder wil
op zijn queeste naar de mooiste foto.
In Buda liggen stukjes verleden
als schelpen op het strand
je zoekt er de mooiste uit
en die neem je
voor altijd
met je mee.

Tuesday, February 21, 2006

Rap Revisited

Ik ben heel erg into Nederlandstalige rap (MC Cruiser m8). Ik ben zelf helemaal niet getalenteerd op vlak van muziek, freestylen is iets wat ik nooit zal kunnen, en ik heb dan ook respect voor de gasten die ik ken en die het wel kunnen. Voor alle (toekomstige) hiphopfans, bezoek www.skillz.be , een aanrader. Aangezien ik een woordkunstenaar wil zijn, heb ik - uiteraard - geprobeerd om de hiphopstijl na te bootsen en in mijn leefwereld binnen te halen. Ik heb zelfs, half sérieux, half ernstig, een eigen crew opgericht met één van mijn hombres uit de Germaanse; Robin (MC Robin Banks --> check de taalgrap): Krew-C-fix. Wat volgt is een tekst die geschreven heb een aantal maanden terug. Er is geen refrein, er zijn geen instrumentals dus je kan het bezwaarlijk een nummer noemen,... noem het een raprijm.

Ik kom neer op de scene met de kracht van ne komeet
das nog nooit gezien, der is niemand dat da beter deed
ik zal u vastkluisteren, khoor u fluisteren
“ is er iemand die da weet, hoe dat dieje kerel heet?”
Mijn brein daddis een moederhuis voor woorden
belt er iemand aan dan is er niemand thuis,
alleen een bordje “hier bevalt ne gestoorde”.
Ge vraagt u af waarom ge vroeger nog nooit iets van mij hoorde
na het scoren van mijn teksten die uwe ziel doorboorden,
die uw onschuld met een woordensalvo vermoordden.
Me verbal’ acupunctuur breng ik uw gevoelens weer in hoogconjuctuur,
het leven da smaakt ni meer zuur op de lange duur.

Dees is een bekentenis
van “dieje vent dieje denkte dat ‘m het is”
dees is nen biecht in de zevenurenmis
ik loop naar voor, naar de pastoor
ik stel mezelf voor
en begin te spreken
over opgekropt’ emoties van voorbije weken
ik ben weer ergens in nen dagdroom blijven steken;
Ik ben ne man van veel gezichten
’s avonds ben ik stoer, ’s nachts schrijf ik gedichten
er zijn er veel die mij betichten
van ongevoeligheid of van schijnheiligheid
elke keer dak vroom doe speel ik weer wa vrienden kwijt
das de prijs van mijn ego
“voorzichtigheid” daddis mijn credo

als ze naar mij verwijzen zeggen z’altijd “broer van”
echt, daar snap ik nu geen moer van
proberen ze me kwaad te krijgen? stoer man!
dat lukt ze ni, ik ben ne pacifist pur sang
ik ben ne woordenvechter, ik ben ne pleitbeslechter
gade me mij in discussie voelde gíj u slechter
Ja man, Carl Hoefkens is mijn broer
en nee, zijn vrouw da is geen hoer
ik zie die mensen graag
en as ge ni oppast splits ik meer woorden in uw maag
dan ge verdraagt, een indigestie, naar den dokter en ge klaagt

Ik lig dikwijls onder vuur
elke second, ieder uur.
Ik draag maskers die nooit afvallen
zoals elke boerenzoon ga kik voetballen
( kom ik in de backlijn laat ik mezelf vallen)
en int weekend dans ik op de beats die uit de speakers schallen
mor als ik thuis kom moet ik mijn gevoelens stallen
in zinnen die rijmen
vol van geheimen
over brokken, ni meer te lijmen
over haar en was ze nu maar bij me
over de liefde van mijn leven
over mijn kip, en wat ik nooit op wil geven
wij zijn een schip, zij het achter-, ik het voorsteven
of andersom, wie maalt erom?
zolang zij d'er is als ik thuiskom
het lag te lang op m’n maag, ik drop de bom

het is een labyrint in mijn gedachten
vol doembeelden die mij versmachten
en verzwaren
“poëtisch verdriet” is als concept heel moeilijk te verklaren
en amper te bedaren
als ik wandel ziek mensen naar me staren
zoals naar Neo van The Matrix, the one, de ware
sorry mensen, mor mij kunde nooit ni evenaren
in de wetenschap van d'achterklap benkik al jarenlang ervaren
kheb meer noten op mijne zang dan een heel fanfare
neurotische beelden die mij ondermijnen
als ik in de spiegel zie zienk mezelf as ne kleine
hij draait zichzelf om, om te verdwijnen
ik zie; hij denkt het zijne
de mensen zeggen, ge zijt veranderd, ge zijt meer open
Fout, mijn echte ik is dieper in mezelf weggekropen
niemand kan hem vinden
hij is bang da z’hem verslinden
hij zit in een hoekske, zonder vrienden
kweet het wel, kben shizofreen
mor ik hou daarvan want... dan zijde nooit alleen
alleen zij, zij slaagt waar anderen falen
zij is het happy end voor alle doemverhalen
zij ist waar figuren als de broeders Grimm hun mosterd halen
Zij is de Everest omringd door diepe dalen

Aangezien Marijke niet tevreden was met de vorige foto die ik van haar publiceerde, post ik nu een mooiere (genomen in Amerika door haar vriendin Anouk)

De dromer (ode aan Stef Bos)

Dit is een zeer onaf gedichtje in de stijl van de liederen van Stef Bos. Ik weet dat het absoluut not done is in Intellectuaville om deze kleinkunstenaar te adoreren, maar ik doe het toch, nah! Bos slaagt er altijd in een gevoel dat rondzweeft, te vatten in een simpele zin, in simpele taal. Een neo-realist, een romanticus. Een heerlijk tegengewicht voor de post-moderne crap van heden ten dage.

De dromer

Hij sliep en sloop
de wereld uit
denkt niet meer na
wanneer hij weer de ogen sluit

Hier en daar een beeld
misschien
maar nergens een geluid
Hij zucht en gooit
een aantal stenen
door zijn eigen ruit.

Een kind vraagt zacht:
"Doe jij een zakje in mijn duit?"
en lacht
hoewel het doodslot
op hem wacht

Hij snapt het niet
maar da's normaal
In zijn dromen is de onzin
aan de macht

De dromer
heeft zijn dromen opgeborgen
in het kastje naast zijn bed
misschien voor straks
misschien voor morgen
als hij zijn leven heeft verwed

Monday, February 20, 2006

Jeugd

Het is gek. Je wil schrijver worden, leest klassieke literaire werken van de groten der aarde, volgt Germaans Filologie uit pure liefde voor taal, en ontwikkelt je eigen stijl. In de catacomben van het stadion der literatuur wordt zelfs af en toe gefluisterd dat je talent hebt. Het enige steeds terugkerende probleem: waarover schrijven? 's Nachts, alleen op je kamer, achter het houten IKEA-meubel, belicht door een schemerlamp, bedenk je scenario's over ridders, of CIA-agenten, of corrupte regeringsleiders (misschien zelfs allemaal in hetzelfde manuscript) maar het loopt niet echt vlot. Je mist ziel. Bezieling. Woorden komen allemaal wat gemaakt, pseudo en geïmiteerd uit dat keyboard gesukkeld. Tot je je slecht voelt en je je talent gebruikt om dingen van je af te schrijven. Of nog; tot je je realiseert dat een heel aantal belangrijke dingen in je leven nooit luidop gezegd zijn, laat staan neergeschreven.
Ik ben het kleinkind van authentieke Vlaamse boeren. Mijn roots staan letterlijk in de Vlaamse boerenklei (en dat schrijf ik met niet weinig trots: Emblem represent). Ik ben het kind van twee fantastische mensen die zich, op eigen kracht(!), vanuit de lagere sociale klassen hebben weten op te werken tot de middenklasse. Mijn vader was arbeider bij General Motors, in ploegen, en heeft altijd vreselijk hard moeten werken. Vreselijk. Dat het vreselijk was, daar ben ik pas een tijdje terug achter gekomen. Enkele jaren geleden ben ik namelijk ook arbeider-voor-één-maand geweest aan de lopende band in de nachtshift. Zogezegd om geld te verdienen. De waarheid is dat ik wilde weten hoe het moest geweest zijn voor m'n vader om daar als tiener terecht te komen. Eerlijk? Het was een hel. Mensen (machines?) vervulden acht uur lang hun job in comateuze toestand om dan ziek gewerkt naar huis te gaan. Dat mijn vader dat tientallen jaren heeft gedaan (zij het niet altijd aan de band), daar heb ik diep respect voor. Mijn moeder is altijd thuis gebleven, bij mijn broer en ik. Een (huis)moeder uit de duizend, wat zeg ik? Een moeder uit zes miljard en een kletske.
Wij waren een typisch Vlaams gezin. Ik ben opgevoed door de stilte. Er is me niet geleerd om te spreken, maar om te zwijgen en hoewel ik daar wel eens pisnijdig om ben geweest, ben ik daar blij om, nu. Het heeft me geleerd te observeren, na te denken, te creëren in mijn hoofd. Ik ben nooit een grootspreker geweest, dat is pas later gekomen, toen ik humor ontworpen heb als masker voor mijn ziel. Het viel dan ook niet mee om als kleinste naast twee sterke karakters op te groeien. Mijn broer en mijn vader waren de roepers (vaak letterlijk), ik was de zwijger. Mijn vader en mijn broer zijn nog steeds alfa-mannetjes die hun plaats in de groep al imponerend en op de borst slaand willen afdwingen (en daar - il faut qu'on le dise - meestal nog in slagen ook, getuige hun beider carrières). Ik heb meer weg van mijn moeder. Zij is een zacht compromis-sluiter. Iemand die minstens evenveel macht heeft in de groep dan het leidend mannetje, maar niemand merkt het. The negotiator.
Ik ben opgegroeid in de jaren tachtig/negentig in Emblem, een gehuchtje nabij Lier. De boerenbuiten. Geen internet (althans niet voor mijn zestien), geen GSM, geen muziek (da's mijn vader zijn ding niet), niet uitgaan voor m'n zeventien, geen niks. Enkel sport. Voetbal was een religie ten huize Hoefkens, en dat is het nog steeds. Zaterdag wedstrijddag was de hoogmis, de dag waar het om draaide. Culturele of intellectuele educatie heb ik nooit ontvangen, al was heel de familie er wel trots op "dat onze Kristof zone slumme is". En daar ben ik blij om. Het geeft me immers het recht te zeggen dat ik de weg die ik tot nu toe heb afgelegd, niet alleen zelf gekozen heb, maar ook zelf heb moeten zoeken tussen de struiken van de onwetendheid, verborgen, ergens achterin. Materieel heb ik nooit iets te kort gehad, eerder wat te veel denk ik. Maar intellectueel heb ik het zelf moeten doen, en daar ben ik trots op. Daarom ook dat ik het niet als een belediging opneem als mijn vader zich weer eens afvraagt waar die Romaanse nu weer over gaat, of wanneer mijn moeder nog eens for old times sake mijn les wil afvragen. Mijn vriendin, Marijke, kan thuis erg enthousiast vertellen over school, ik niet. Dat hoeft niet, dat hoort niet zo bij ons. De stilte regeert nog steeds in Hoefkens-land, en - nationalist die ik ben - ik hou van mijn land. In de stilte, in de schaduw aard ik het best. Daar bloei ik open. Ik zou mijn broer, in een melig moment, mijn beste vriend durven noemen, maar de diepgaande gesprekken die we gevoerd hebben, zijn op de vingers van één hand te tellen. Misschien zelfs op de vingers van een man die omwille van een tragisch arbeidsongeval zijn beide handen heeft moeten laten amputeren. Zo zijn wij niet. Het draait allemaal om dat wat niet gezegd wordt, maar geweten is. Ik hoef mijn verhaal niet te doen, om te weten dat er iemand is die er toch om geeft.
En dan is mijn broer de voetballer geworden, de media-figuur tegen wil en dank, de ster, de BV. En ik... nog niets. Hoogstens een veelbelovendheid, al verschillen ook daar de meningen over. En voor de mensen, de vox populi, lijkt dat heel erg zielig voor mij. Ik hoor meermaals de vraag; "vinde da ni lastig, zonen broer hebben". Wat ze willen zeggen is eigenlijk: "Arme jongen, daar in de schaduw" (ik merk zelfs soms bij mijn broer af en toe een onbewaakt schuldgevoel voor zijn succes and I love him for it). Maar zo voelt het niet. Het lijkt wel voorbestemd van vroeger. Hij in de spotlights, schreeuwend en roepend voor zijn plek op het hoogste schavotje, voor zijn gouden medaille, zijn gewonnen wedstrijd, zijn A-caps, zijn titel, zijn bekerwinsten,... Ik achter mijn bureautje, in heel wat minder licht, de slimme van de familie, de stille in de schaduw. Maar ik heb den aard naar mijn moeder. Vergeet dat nooit.

Back

Het is alweer meer dan een week (zouden het er twee zijn?) geleden dat ik nog eens iets gepost heb. Reden hiervoor: mijn vreselijk drukke agenda. Van voetbal spelen, tot leerkracht-Nederlands-stage-lopen, tot sociale verplichtingen en perfecte (kuch) vriend zijn. Wat die stage betreft, les geven bleek, ondanks mijn pro-leerkrachtiaanse angstpsychosen, best wel mee te vallen. Vele uren kloppen om de erg uitgebreide lesvoorbereidingen klaar te krijgen, dat wel, maar het voor de klas staan zelf was a blast.
Groot voordeel was ook dat ik van mijn stagementor (de in Lier legendarische Mr. Vercammen) lesonderwerpen mocht kiezen. Ik heb dan ook leuke dingen mógen doen; mijn stokpaardje humor, sprookjes, debat, kortverhaal, reclame, ... Het is ook een leuk gevoel te groeien in je rol als leerkracht. En dat terwijl ik in november nog een abominabele indruk (het staat op tape; misschien toon ik 'm wel eens aan de boys als we allemaal dronken zijn) achterliet; nerveus, foute klasmanagement, veilig achter de lessenaar gezeten, fucked up tijdsbesef,... Om kort te gaan, de twijfel zat onder mijn vel. Die is er de voorbije twee weken uitgeschud. Ik had de klas mee. Zeker de laatste lessen amuseerden ze zich met opdrachten die ík had uitgedacht, luisterden ze met quasi open mond naar het begin van een kortverhaal dat ík voor hen had geschreven, ... Jonge mensen dingen aanleren waar je zelf in gelooft - moet ik nu heel erg melig bekennen - is een ontzettend fijne ervaring, maar nog toffer is het om daar oprecht respect voor te krijgen. En het compliment van mijnheer Vercammen dat ik één van de beste stagairs was die hij ooit onder zijn vleugels had genomen, streelde mijn ego nog geen klein beetje. Hoewel ik me nog steeds afvraag hoe het moet zijn om echt een klas helemaal onder je hoede te nemen, had ik toch de indruk dat mijn klasjes vaak schenen te vergeten dat hun eigenlijk leraar achteraan in de klas zat. Het enige waar ik nog enigszins aan moet wennen, is "meneer" genoemd worden.

Sunday, February 05, 2006

Superbowl-fever

Vanavond is het eindelijk weer Superbowlnight! Moderne gladiatoren slepen hun spreekwoordelijke (!) zwaarden en maken zich klaar voor de titanenstrijd. The Pittsburgh Steelers (mijn favorieten!) nemen het op tegen de Seattle seahawks. Jerome "The Bus" Bettis & Ben Roethlisberger (GO STEELERS!) contra Shaun Alexander & Matt Hasselbeck. Ik heb de popcorn, de star spangled banner en het D-fence al klaarstaan.

10 dingen waaraan je kan zien dat je te veel met de Superbowl in je hoofd zit:
1) Je wil toevallige (in de winkelstraat), en minder toevallige (de trainer die me niet in de ploeg zet) passanten met een genadeloos harde tackle neerhalen (liefst gevolgd door "I nailed you, you s*n of a b*tch")
2) Je maakt een lijstje van mogelijke overwinningsdansjes en probeert deze ook eens uit, en plein public. Bovenaan staat "de Bom", gevolgd door "de geschilde banaan", met "de zwemmer" als nummer drie.
3) Je begint op onverwachte moment football-tactieken te schreeuwen: "Two 64" "Blue Tooth 84, right, right!", wat je erg bevreemdende blikken van je vrienden oplevert.
4) Je gebruikt tijdens gewone gesprekken Football-terminologie. (tijdens een vergadering: 'Op momenten als deze moet je risico's nemen en voor de touchdown gaan').
5) Je kijkt vaak ontheemd om je heen en vraagt je constant af waar de cheerleaders nu toch zouden kunnen staan.
6) Je praat met een Anglo-Amerikaanse commentaarstem, alsof je de reporter van Fox Network bent. "Yes, we are happy to be here on this sunny Februari-day, it's going to be a legendary day".
7) Je zet een stoer gezicht op en begint te trashtalken met eender wie: "I'm going to bury you, dead man. Don't stand in the way of this legend!" of "Your mama is so fat that....".
8) Je staat in de douche en zingt The Star Spangled Banner, gevolgd door een stadion-vol-met-mensen-nabootsend gejoel "...home of the brave...YEAHHHHHHH"
9) Je verzint bijnamen die je graag zou hebben. De TGV, Cute Kristof, Chaotic Cowboy, Killing K-meister keren steeds terug.
10) Als mensen zich blesseren, merk je - tot je eigen verbijstering - een soort blijdschap. Je kan een vreugdevolle kreet dan ook niet onderdrukken. Vaak wordt deze kreet vergezeld door; "That's the last we saw of him today".

Tot zover,

Kristof, Uw Fox-reporter ter plaatse

Voor Anneleen

Dit is een post die ik heel graag nooit had hoeven te schrijven. Iedereen (al heeft deze blog nog maar een lezer of 10, schat ik) heeft waarschijnlijk opgemerkt dat ik al meer dan een week niets heb gepost. Dat had alles te maken met het slechte nieuws dat Anneleen, één van mijn beste vriendinnen, is overvallen. Haar vader is eind vorig jaar aan de gevolgen van een hartaanval overleden, en nu - op dit moment - zit ze aan het sterfbed van haar broer, bij wie een hersentumor ontdekt is, in een ziekenhuis van Parijs (edit zondag 5 februari: hij is gisteren overleden. Innige deelneming!). Ik leef met haar mee. Dit is tegelijk een soort brief aan haar én een vorm van self-healing (ik trek me dan ook niets aan van stijl of vorm, 't is een stream of consciousness).

Voor Anneleen,

Ik kreeg graag mails van je, uit het hoge Noorden, uit het mooie Zweden. Over je werk, over je vriend/bijna man, over je geluk. Over eender wat. Zomaar, weten dat alles goed met je gaat, is leuk om lezen. Maar de verheuging is niet meer. Elke keer ik je naam in mijn inbox zie verschijnen: angst. Altijd slecht nieuws, altijd het slechtst denkbare nieuws. Eerst je vader, die ik kende als een lieve man (altijd blij dat ik er was, dat hij nog eens over voetbal kon praten), nu je broer, die ik nooit gekend heb. Of zoals mijn moeder daarstraks aan de ontbijttafel zei: 'Om gek van te worden'.Wat moet je doen als jaren verdagen tot dagen, tot uren? Als het zand door je vingers glijdt, zonder dat jehet kan verhelpen? Als er van buitenaf een aanslag gepleegd wordt op je geluk en dat van je naasten? Ik weet het niet, en niemand schijnt het te weten.

Tumor. Tu mors. Frans is een akelige taal. Als ik Frankrijk al niet haatte, dan doe ik het nu vast en zeker. Mijn examens van de voorbije weken hebben fiks aan belang ingeboet. Elke vrije moment moest ik aan je denken. Hoe het met je zou gaan, en je moeder.Ik heb een week niets kunnen schrijven. Verstomd. Uitgedroogde inspiratiebron. Uitgeblust vuur van woorden. Niets meer. Zo gaat dat dan. Over onbenullige zaken schrijf je ellendig veel vellen vol, maar dán... niets meer. Wanneer woorden er eindelijk toe kunnen doen, troost kunnen brengen, tranen kunnen doen opdrogen... niets meer. Alsof stilte de macht grijpt, wanneer het minder gaat. Wat ik het ergste vind, is dat mijn reply's op jouw mails zo kort waren, alsof het mij niet schelen kon, alsof ik pro forma terugstuurde, omdat dat volgens de elementaire beleefdheid zo hoort. Meer dan "ik weet niet wat ik hierop moet zeggen" kreeg ik meestal niet uit mijn klavier geperst, hoe hard ik ook probeerde. En ik héb geprobeerd, meermaals. En nog steeds lukt het me niet om woorden in juitse zinnen te gieten. Om iets over te brengen dat je duidelijk maakt hoe verschrikkellijk erg ik alles voor je vind. Aangezien proza vaak erg hol begint te klinken in periodes zoals deze, heb ik een eigen gedicht voor je aangepast. Niet om je hoop te geven, want wie ben ik om dat te doen? Niet om te doen alsof ik weet hoe je je voelt, want dat kán ik uiteraard niet weten. Gewoon, om uiting te geven wat ik voel, nu, op dit moment.

Het wintert buiten
Het wit houdt ons
Al weken in een wurggreep.
De metamorfose rondom ons
Reikt ver.
de metafoor
TE ver.
Ook gevoelens bevriezen
Ook dromen bevriezen
Je hebt het koud,
Ik sla mijn hart om je heen.
Dat is mooi,
Maar niet voldoende
De vrieskou zit vanbinnen
En zal
- Als het lente wordt -
Niet ontdooien.

Op momenten als deze staat ook altijd weer de plaats van God - de klootzak! - ter discussie. Voor de hand liggende vragen, waarop geen antwoord mogelijk is, braken zich vanuit de machteloosheid naar het oppervlak. Meestal beginnende met 'Waarom'. Waarom zou Iemand jou, één van de mooiste mensen die ik ken, zoveel leed berokkenen? Waarom? Waarom? Ik wou dat ik het wist. Ik wou dat ik voor één keer iets zinnigs zou kunnen zeggen/schrijven, dat je zware hart zou kunnen verlichten.Enkele weken geleden, na de dood van je vader, heb ik zelf een stukje geschreven over de dood van mijn grootvader. Waarom ik het graag wil laten lezen, weet ik niet. Of je er iets aan hebt, weet ik ook niet. Ik hoop het in ieder geval. En ook al ben ik niet gelovig: ik bid voor je en voor je familie!

Liefs,

Kristof
Donderdag 2 februari



De dood van mijn grootvader
Mijn grootvader is een jaar of zesenzeventig geworden, en was - al bij al - een goed man. Helaas liet hij dat maar zelden blijken. Ik hield van hem als klein kind, en dat doe ik nu - op mijn 22 - eigenlijk nog steeds. Helaas laat ik dat maar zelden blijken.Mijn vava dronk veel, veel te veel, en dat deed hij tientallen jaren aan één stuk. Soms zei moeder dat hij er op zijn eentje voor zorgde dat de brouwer een nieuwe auto kon kopen, waarna ze één van haar donkergroene lachjes produceerde. Pas nu weet ik dat grootvader dronk om te vergeten.Het is moeilijk te begrijpen hoe het leven er aan toe ging voor mijn grootouders. Grootvader was een oorlogsinvalide, in het been geschoten tijdens de eerste weken van de Tweede Wereldoorlog. Grootvader was een getraumatiseerd man, gekrenkt in zijn eer en verbitterd. Grootvader was bang.Grootmoeder - moemoe - trouwde met vava, ondanks zijn handicap. Zij is het beste, liefste en braafste mens dat rondloopt op deze aarde (ik denk hetzelfde over mijn moeder, maar dat is normaal: zij heeft hetzelfde bloed). Vava rookte zo veel dat zijn longen rot waren op zijn zeventigste, en hij dronk zoveel dat zijn lichaam afgeleefd was voor zijn vijfenzeventig. Zijn nieren waren kapot en zijn lever was drie keer zo groot als die van een normaal mens. Ik heb mijn vava nooit anders gekend dan zittend op zijn vaste stoel aan de livingtafel, groene Michel of sigaren rokend en duvel drinkend. Je kon zien hoeveel duvels hij die dag al gedronken had, door de dopjes te tellen die in de antieken asbak lagen. Van op zijn vaste plek keek hij naar elke film op het nu, net als hij, ter ziele gegane “FilmNet”. Ik heb nooit geweten of hij echt keek, of alleen maar staarde.Het is snel gegaan, gelukkig. De laatste weken en dagen van zijn leven heb ik, samen met mijn moeder, aan zijn zijde doorgebracht. Ik heb zijn aftakelingsproces van erg nabij meegemaakt. Ik was twaalf toen hij stierf en heb moeten toekijken hoe één van de belangrijkste mensen in mijn jonge leven langzaam aan de eetlust verloor, hoe hij plotseling stopte met roken en drinken, hoe hij zijn stem verloor, zijn kaken invielen en hij kilo na kilo lichter werd, om uiteindelijk volledig te verdwijnen. De laatste dagen kéék hij enkel nog, meestal naar mij, hoe ik patience (in de Emblemse volksmond: mochelen) speelde. Ik was speciaal, ik was belangrijk. Ook al kon hij het zelf niet meer zeggen, ik las het in zijn gelaatsuitdrukking. In een paar dagen ging zijn blik van pure paniek naar berusting, tot zijn ogen leken te zeggen: ‘Het is niet erg, ik sterf, dat gebeurt met iedereen.’ Ik was zijn petekind, zijn oogappel. De dagen die ik naast zijn geïmproviseerde sterfbed (een ziekenhuisbed in de woonkamer) heb gespendeerd, hebben een ongelooflijk zware impact gehad op mij.Ik heb hem zwijgend om hulp zien schreeuwen, heb de ambulance horen toekomen en ben dan weggekropen. Ik was twaalf en kon het niet meer aanzien. Hij werd op de brancard gelegd en door twee onbekende mensen mijn leven uitgereden. Voor altijd. Ik heb de handen van mijn grootmoeder door mijn haren voelen woelen, en haar - met jaren geleden opgedroogde tranen in haar ogen - horen zeggen; “ik denk niet dat hij nog terugkomt, jongen”, waarna ze de televisie opzette en naar Mooi en Meedogenloos keek. Mijn moeder en ik keken mee, zonder verder nog iets te zeggen.